Cyber-D

zondag 29 juni 2014

Zwart is de nacht

Met in elke hand een beker koffie steek ik de weg over en bewandel de stoep naar onze oude Toyota Starlet die verderop geparkeerd staat. Links ligt het grote parkeerterrein voor vrachtwagens. Het is donker en slecht verlicht en helemaal leeg. Ik stop regelmatig bij deze benzinepomp voor een kop koffie, maar nog nooit heb ik meegemaakt dat er geen enkele vrachtwagen staat. Ja soms, in het weekend, dan staan er niet meer dan een handvol, maar op weekdagen zoals vandaag, staat het meestal vol. Feit geregistreerd in mijn achterhoofd. Rechts ligt een strook gras met af een toe een sierboom en een grote afvalcontainer, daarachter een sloot en daarachter een uitgestrekt veld met manshoog mais dat ruisend opzij geblazen wordt door een stevige, koele wind. De volle maan, die ik gisteren nog prachtig over deze maisvelden heb zien schijnen, gaat vannacht verborgen achter een dik, grauw wolkendek. Ik snuif een teug van de kille lucht diep naar binnen en geniet van de wind en het geruis. Dit weer maakt Lotte altijd onrustig, maar ik krijg er meestal een bruisend, creatief gevoel van en wil het liefst aan het werk.

Als ik vlak bij de auto ben zie ik het silhouet van Lotte in de bijrijdersstoel. Ze heeft de interieurverlichting aangedaan en bekijkt de babykleertjes die we vanavond via internet gekocht hebben. Telkens als ik haar zie voel ik een blijdschap in mijn buik opgloeien, die mijn hele lijf verwarmt. Zelfs na vijf jaar en zelfs als ik maar tien minuten weg ben geweest om te plassen en koffie te halen.

Ik zet de bekers op het autodak en tik tegen de zijruit. Ze buigt mijn kant op om het knopje van het slot omhoog te trekken en ik open het portier. Lotte heeft de radio aangezet. Hij staat zachtjes op de een of andere kletszender. Ze neemt haar cappuccino van me aan en laat de kleertjes op haar schoot rusten. Ze heeft haar lange, zwarte haar opgestoken in een knot. Zo draagt ze het meestal als ze in haar atelier werkt. Ik kijk naar haar en naar het wonder in haar buik en voel me gelukkig. Dan pakt ze mijn hand en zegt op ernstige toon: "Ik wil mijn atelier opzeggen."

Ze heeft dit eerder geopperd, de eerste keer nadat we ontdekten dat ze ongepland zwanger was geworden. Nadat we besloten hadden om het te houden en we onze toekomstplannen moesten bijstellen. Toen was het een optie geweest, een mogelijkheid om 200 euro per maand te besparen.

"Waar wil je dan schilderen?" vraag ik.

Ze haalt haar schouders op. "Misschien heb ik mijn handen wel vol aan de kleine Jurgen."

Ik glimlach. Ze gebruikt steevast mijn naam om ons zoontje aan te duiden. En dat voelt verdomde goed.

We zwijgen allebei. Ik overdenk de situatie. Ons 3-kamer appartement is te klein voor ons. Mijn schrijfkamer zal opgeofferd worden aan de kleine Jurgen. Ik zal ergens anders moeten werken. Desnoods met de laptop op schoot in de huiskamer. Als ik me er maar kan concentreren. Het loopt toch al zo moeizaam met mijn roman. We hebben echt een groter huis nodig. Met een babykamer, een schrijfkamer en een atelier. Maar hoe gaan we dat in vredesnaam betalen? Ik zou meer diensten moeten draaien. En Lotte zou haar baantje moeten aanhouden, misschien opslag vragen. Ze zijn immers dik tevreden met haar.

Op de radio wordt een nummer van Simon en Garfunkel gestart. Ik sluit kort mijn ogen als ik luister naar de eerste zinnen.

Hello darkness, my old friend,

I´ve come to talk with you again…​

Twintig meter achter ons stopt een auto. Zijn koplampen schijnen via mijn achteruitkijkspiegel in mijn ogen. Tien seconden, vijftien seconden. Wat irritant.

"Doe die koplampen uit man" mompel ik. Lotte kijkt achterom en dan doven zijn lichten. De auto staat onder een lantarenpaal en de bestuurder is uitgestapt om een sigaret te roken. Ik blijf hem via mijn spiegel volgen, half in gedachten verzonken. Ik probeer een slokje koffie, maar die is nog te heet.

Als ik weer in de spiegel kijk, zie ik het licht van de lantarenpaal een paar keer flikkeren en dan blijft het donker. De man is nog maar slecht zichtbaar. De punt van zijn sigaret licht op als hij een trek neemt. "Dat is raar" denk ik, wanneer ik achter de man iets zwarts zie opdoemen. Het steekt net iets donkerder af tegen de duistere lucht. Alsof een zwerm van miljoenen sprinkhanen vanaf het grasveld opstijgt en de man van achteren besluipt. Ik zie zijn sigaret weer oplichten.

Lotte knijpt zacht in mijn hand en kijkt me aan. "Niet zo piekeren" zegt ze, "Het komt goed". Ik glimlach en strijk even met mijn vingers over haar wang.

"Wat is dat?" zeg ik en draai het geluid van de radio uit. Lotte heeft het ook gehoord. "Het leek wel een schreeuw" zegt ze. Ik kijk in de achteruitkijkspiegel. De auto achter ons is verdwenen. Ik zie alleen de zwarte wolk, groter nu, en dreigender, en hij komt langzaam onze kant op. Ik frons mijn voorhoofd, dit klopt niet. Ik kijk langs Lotte naar het mais. De wind buigt de mais in de richting van de zwarte wolk en laat het dan weer iets terug veren. De wolk beweegt zich naar de wind toe, in plaats van er vanaf. Feit geregistreerd in mijn achterhoofd. Het duurt een paar tellen voor het tot me doordringt.

"Kom, we moeten hier weg" zeg ik gehaast en draai de contactsleutel om. Klik, klik, klinkt het van onder de motorkap. Ik hou mijn adem in. In de spiegel zie ik de wolk snel dichterbij komen. Ik probeer de auto nog een paar keer te starten, maar we horen alleen dezelfde metalen klik.

Ik dwing mezelf rustig te blijven. Iemand probeert ons vast voor de gek te houden, misschien zitten we wel in zo’n verborgen camera programma. Er is echt niets aan de hand. Maar die schreeuw. Die wolk, die tegen de wind in onze kant op beweegt.

Ik gooi mijn portier open. "We moeten eruit" zeg ik gehaast tegen Lotte. Ze kijkt me verbaasd aan. Ze begrijpt het niet. Ik ook niet. Ik begrijp er helemaal niets van, maar iets in me zegt me dat we zover mogelijk van die wolk weg moeten vluchten. En dan liever achteraf lachen om onnodige paniek, dan spijt hebben dat ik niet naar die stem geluisterd heb. Ik buig opzij en open ook haar portier. "Eruit" roep ik nu en duw haar bijna de auto uit. "En pas op voor die zwarte wolk" roep ik er achteraan. In haar ogen zie ik verwarring over mijn gedrag. Ik stap snel uit en haast me om de auto heen naar Lotte toe. Halverwege gilt ze mijn naam: "Jurgen!", en mijn hart staat even stil.

Als ik voorbij de neus van de auto ben, zie ik Lotte met een verschrikte blik op het portier leunen. Onder het portier door drijft wat zwarte stoom mijn kant op. "Het is zo koud" stamelt ze. Ik pak haar hand en probeer haar naar me toe te trekken. Ik moet me helemaal uitstrekken om zelf niet met de zwarte mist in aanraking te komen. Haar hand voelt koud en het lijkt of ik haar geen centimeter van haar plek af krijg. De zwarte mist is tot haar middel opgetrokken en ik trek nog harder, nu ook met een hand aan haar bovenarm. Haar blik krijgt een wezenloze uitdrukking en dan stoot ze een schreeuw uit. Voor mijn ogen veranderd haar bovenlijf in zwarte mist en geschrokken laat ik haar los.

Langzaam drijft de rook in mijn richting. Ik raak volledig in paniek. Ik wil weg hier. Mijn benen nemen de leiding en beginnen te rennen. Weg van de auto, weg van deze verschrikkelijke plek. Mijn benen rennen over klinkers, over tegels en over gras. Ze springen over een sloot en met mijn arm bescherm ik mijn ogen als ze me de maisvelden in jagen. Ik struikel en sleur een bos maisstengels mee in mijn val. De geknakte stelen steken pijnlijk in mijn lijf. Ik blijf even liggen, ruik de aarde en luister naar de ruisende maisbladeren. Ik draai me om, zit met opgetrokken knieën op de grond en staar voor me uit, gebroken. Ik denk aan kleine Jurgen, aan Lotte. Aan ons leven samen en aan onze dromen.

Lotte zou de kunstwereld opschudden, haar werk zou in de meest vooruitstrevende musea hangen en we zouden samen de wereld over trekken. We zouden mensen ontmoeten, kunstenaars, denkers, bewonderaars. En ik zou geïnspireerd zijn, ontketend in de letteren. Lof en literaire prijzen zou ik oogsten. Ook het buitenland zou mij ontdekken. Ik zou brieven en e-mails ontvangen van over de hele wereld en fans zouden schrijven hoe mijn boeken hen geraakt hebben, hoe ze hun leven veranderd hebben.

Tranen branden op mijn huid. Ik voel ijskou van mijn voeten optrekken. Mijn enkels verdwijnen langzaam in zwarte mist. Het kan me niets schelen. Lotte is er niet meer, ze is verdwenen, weg. Ik word kouder en kouder. Ze zit in die zwarte wolk. Misschien, als ik me laat opslokken, kunnen we weer samen zijn. Onze dromen zijn verloren, daarvan ben ik overtuigd, maar misschien kunnen we wel samen zijn, gewoon zijn. Allebei een stukje van deze zwarte wolk. Het heeft me nu tot mijn middel verzwolgen. Mijn knieën steken er nog net bovenuit. Alle gedachten stromen uit mijn hoofd weg. Alle energie stroomt uit mijn lichaam. Veranderingen voltrekken zich nu snel. Mijn borstkas wordt zwart, maar ik ben me nauwelijks nog bewust van mezelf. Diep van binnen borrelt een kreet omhoog, vanuit mijn buik, naar mijn longen, naar mijn keel, tot het de schreeuw is die mijn mond verlaat. Een laatste roep. Daarna zal mijn stem nooit meer gehoord worden.