Cyber-D

woensdag 14 april 2010

Vaarwel

Ik parkeer mijn auto onder mijn moeders carport en loop via de zijdeur haar achtertuin in. Terwijl ik het tegelpad afloop naar de keukendeur, neem ik in me op wat er allemaal moet gebeuren vandaag: het gras moet gemaaid worden en het vele onkruid zal met wortel en al verwijderd moeten worden.

Twee weken geleden belde mijn moeder mij met de vraag of ik wilde helpen met de tuin. Na een val van haar fiets brak ze haar enkel, nu vijftien maanden geleden, en sindsdien is ze aan huis gekluisterd als gevolg van complicaties tijdens haar herstel.

Afgelopen voorjaar had ik al eens met haar tuin geholpen, samen met mijn jongere broertje. Hij woont een paar blokken bij haar vandaan, terwijl ik op ruim een uur reizen woon. Voor alle praktische zaken, zoals boodschappen doen en klusjes in en rond het huis, doet ze meestal een beroep op hem. Dat was al zo, voordat ze haar enkel gebroken had, toen haar grootste belemmeringen haar sociale fobie en artrose waren. Ik hielp graag, omdat ik me een beetje schuldig voelde tegenover mijn broertje, dat mijn moeder hem altijd inschakelde voor klusjes. Maar het leek me ook gezellig om een dagje met hem op te trekken. Bovendien mopperde hij af en toe, dat hij altijd alles moest doen. Zo vertelde mijn moeder. Mijn broertje zelf heb ik daar nooit over gehoord. Maar blijkbaar was mijn moeder overbezorgd, dat het die dag tot een confrontatie tussen mij en hem zou komen. Toen we aan het begin van de middag bij haar huis aankwamen, werd er niet opengedaan. We lieten onszelf binnen met een reservesleutel, en troffen haar stomdronken in bed aan. Ik was daar stevig van geschrokken, maar mijn broertje had haar wel vaker zo dronken meegemaakt. Hij wist precies hoe hij met haar om moest gaan. Ik wist dat ze een drinkprobleem had, waar ze inmiddels hulp bij kreeg van een gespecialiseerd instituut, maar de ernst van haar probleem drong die middag pas goed tot me door.

Ik wil de deur naar de bijkeuken openen, maar die zit op slot. Dat is wel vaker het geval, dus ik maak me nog geen zorgen. Ik tuur door het grote keukenraam de doorzonwoning in, terwijl ik met beide handen aan weerskanten van mijn gezicht de reflectie van het raam tegenga. Ik verwacht mijn moeder te zien, die zich uit haar fauteuil worstelt, en naar de deur hinkt om voor mij open te doen. Maar er is niemand in de keuken of in de woonkamer. Wel zie ik dat de tv aanstaat, en er brand ook een schemerlamp. Misschien zit ze op de plee, denk ik bij mezelf, en vis mijn sleutelbos uit mijn broekzak om de deur te openen. Maar de sleutel draait niet om. Ah fuck, heeft ze de sleutel aan de binnenkant in het slot zitten. Ik bons op het keukenraam, en wacht tot ma de deur zal openen. Maar ze komt niet. Ook niet na herhaaldelijk gebons op de ruit, en na flink wat bellen aan de voordeur aan de andere kant van het huis, zelfs niet nadat ik met mijn mobieltje haar nummer bel, en hem wel twintig keer over laat gaan. Nu begin ik toch ongerust te worden. Ik wil niet roepen, en zo de aandacht van de buren op me vestigen. Ik zie dat het klapraampje boven de keukendeur openstaat, en ik weet dat ik een schroevendraaierset in mijn kofferbak heb liggen voor pechgevallen. Maar ik ben niet zo lenig meer, en het is best hoog. Ik zou via de tafel van het tuinmeubilair het raampje wel kunnen bereiken, schat ik in, en zonder verder na te denken, haal ik de schroevendraaiers uit de auto. Met een minuut heb ik het hengsel van het raam losgeschroefd, en nu wacht de schone taak om mezelf door het gat te hijsen. Oh my God! Hoe ga ik dit doen?! Ik heb geen zin om voorover de bijkeuken in te storten, maar hoe ga ik in hemelsnaam zorgen, dat mijn benen als eerste door het raampje gaan. Nog voordat ik een oplossing heb bedacht, klim ik op de tafel, en via de deurklink hang ik één been door de opening van het klapraam. Ik steun op de buitenlamp, terwijl ik mijn been verder de bijkeuken in laat zakken, en sla met mijn andere been tegen het glas van de keukendeur. Gelukkig is het dubbelglas. Ik zit nu bijzonder oncomfortabel schrijlings op het raamkozijn, dubbelgevouwen onder het klapraampje, dat ik met mijn linkerhand tegenhoud. Ik wurm mijn andere been door het raampje, en val de bijkeuken in. Ik verbijt de brandende pijn die ik voel op mijn buik en borst door het schaven bij binnenkomst.

"Ma", roep ik met een lichte trilling in mijn stem. Ik loop de keuken in en inspecteer of ik lege wijnflessen zie staan, maar ik zie ze niet. Ook in de kamer staan geen wijnflessen, niet op tafel, niet naast de bank en ook onder de bank liggen geen lege flessen. Op de salontafel staan alleen een blauwe mok met een slok koude koffie en een broodplank met kruimels. Ik zet de tv uit. "Ma-ham" roep ik weer, jengelend bijna, en luister gespitst of ik iets hoor. Mijn hart bonkt in mijn keel en al mijn spieren spannen zich, zonder dat ik daar controle over lijk te hebben. Ik loop naar het halletje, en controleer de wc: leeg. Ik loop de trap op en halverwege blijf ik staan, mijn hart verlamt en mijn ademhaling stokt. De slaapkamerdeur van mijn moeder staat open en ik zie haar onderuitgezakt in haar pyjama op de grond zitten, met haar rug tegen het bed. Haar voeten raken de muur. Haar linkerarm hangt slapjes langs haar lijf en haar kin rust op haar borst. In haar linkerhand bungelt een theekopje aan haar wijsvinger. "Mam" fluister ik voorzichtig. Angst en spanning stromen uit mij weg. Mijn hoofd lijkt het laatste onderdeel van mijn lichaam te zijn, dat doorheeft wat er aan de hand is. Ik loop als verdoofd verder de trap op, en kijk de slaapkamer in. Op het bed liggen een aantal doosjes van de apotheek, een tiental lege pillenstrips en een vergruiser. Ik pak één van de doosjes op, en herken daarin haar antidepressiva. Een ander doosje is van haar anti-psychotica; het heeft me altijd bevreemd, dat ze die krijgt voor­geschreven voor haar slaapproblemen. Tranen wellen op in mijn ogen, en ik laat me naast haar neerzakken op de grond. Ik neem het theekopje, met daarin nog een restantje gruis in een bodempje water uit haar hand, en zet het op het nachtkastje. Vanuit mijn ooghoek kijk ik naar haar, naar haar borstkas. Deze beweegt niet meer, of wel? Ik kijk strak naar haar borstkas, en tel langzaam tot tien. Haar borst komt zwakjes omhoog, lijkt het. Ik voel haar voorhoofd en deze voelt warm aan.

Ik herinner mij een telefoongesprek dat ik bijna twee jaar geleden met mijn moeder had. Ze was erg neerslachtig en ze jammerde dat niemand haar zou missen, als ze er niet meer zou zijn. Ik viel voor een moment stil, maar had haar toen tegengesproken. Na dat gesprek dacht ik er over na: zou ik haar missen als ze er niet meer zou zijn? Het duurde even voordat het tot me doordrong: natuurlijk zal ik haar missen. Ik miste haar al jaren. Al sinds haar eerste scheiding. De scheiding die de tragiek in haar leven in een stroomversnelling plaatste, het begin van een keten van beslissingen waarmee ze zich steeds verder in een situatie manoeuvreerde die ze niet aankon. Bitterheid en eenzaamheid werden haar vaste metgezellen en ze verloor het vermogen om moeder te zijn. Elke dag werd een gevecht om te overleven.

Ik zucht diep en neem de hand van mijn moeder in de mijne. Weer leek het even, of haar borst kort en nauwelijks waarneembaar op en neer ging. Ik sla mijn arm om haar heen, en trek haar zachtjes tegen me aan: "Ik ben bij je mam, je hoeft je laatste gevecht niet alleen te voeren." Ik streel haar zachtjes door haar haar.