Cyber-D

dinsdag 15 december 2020

De groene steen

Met grote, trage passen beklimt Sander de steile heuvel. Hij trekt zich op aan dunne stammetjes van jonge berkenbomen en takken van struikgewas. Met langgerekte nek probeert hij alvast een glimp op te vangen van zijn bestemming, het kasteel waarover op internet al veel verslag is gedaan binnen de urban exploring gemeenschap, maar het gebouw houdt zich nog verborgen. De helling vlakt af en de natte grond onder zijn voeten maakt plaats voor gras. Vroeger moet dit een gazon zijn geweest. Nu is het overwoekerd met onkruid, struiken en bomen die het kasteel aan het zicht onttrekken. Hij passeert een bord met de tekst "accès interdit", aangevuld met de afbeelding van een waakhond. Dat schrikt hem niet af. Bij de verlaten kastelen, fabrieken, hotels en laboratoria die hij de afgelopen jaren bezocht heeft, was nooit een hond te bekennen. Dat soort permanente bewaking is te kostbaar voor de bouwvallen die hij graag verkent. Wel zijn er bewakers die af en toe komen kijken en ongewenste bezoekers wegsturen. De opzichter van dit kasteel is berucht.

Zijn hart klopt sneller als hij boven de bosschage de spits van de klokkentoren uit ziet toornen. Rond de spits zijn kantelen gebouwd en op elke hoek is een kleinere spits geplaatst. Vlak onder de kantelen is aan de voorkant een groot uurwerk aangebracht en het hele gebouw is in een neogotische stijl vormgegeven. De toren, zo heeft hij gelezen, is meer dan vijftig meter hoog en het kasteel is meer dan honderdvijfentwintig jaar oud. Over de bouw hebben ze bijna veertig jaar gedaan. Sander is onder de indruk en overdenkt de rijke geschiedenis van het kasteel. Het is gebouwd als woonhuis door een rijke, adellijke familie, die het in de Tweede Wereldoorlog heeft moeten afstaan aan de Duitsers. Na de oorlog is het gebruikt als kostschool. Aan het begin van de jaren tachtig is het gekocht door een rijke investeerder en filantroop, die er de laatste jaren van zijn leven gewoond heeft. Toen hij eind jaren tachtig overleed, ging het over op zijn erfgenamen. Geldgebrek en desinteresse hebben het verval van het kasteel ingeluid en door de grote investeringen die nodig zijn om het achterstallig onderhoud weg te werken, bleven kopers weg.

Sander duwt de takken van de laatste struik aan de kant en hij kijkt naar het kasteel dat op veertig meter afstand voor hem ligt. Het is een imposant gebouw, bijna vijftig meter breed en vier verdiepingen hoog. Op een aantal plekken is graffiti aangebracht en op het oog lijkt geen raam gespaard gebleven door vandalen. Klimop maakt zich meester van grote delen van de muur en op enkele plekken groeit het door de kozijnen naar binnen. Op het dak groeit struikgewas. Sander haalt zijn camera uit zijn rugzak en maakt een paar foto’s voor zijn blog. Door de hoge poort loopt hij de toren binnen. Hij laat zijn blik ronddwalen. Treden zijn gebroken van de stenen trap die in de toren naar boven wentelt, delen van het gewelfde plafond zijn naar beneden gestort en bedekken de vloer met brokstukken en gruis. De kleuren van de muren zijn helder groen. In de hal waar hij nu staat valt veel daglicht binnen. Zijn eerste doel is om de top van de toren te bereiken. Daarna wil hij de rest van het gebouw verkennen, en vooral veel mooie foto’s maken. Boven in de hoofdtoren kijkt Sander uit over de bossen rond het kasteel. Het is bewolkt en de wind heeft hier vrij spel door alle openingen en kieren en hij heeft het koud tot op het bot. Zijn jas is te dun om hem goed tegen de omstandigheden te beschermen. Hij kijkt naar de hoofdweg, waar af en toe een auto voorbij rijdt. Zijn hoofd draait naar rechts als hij daar een beweging ziet. Iets beweegt door de struiken richting het kasteel. Hij lijkt een zwarte hoodie te herkennen. Sander doet een stapje naar achter, zodat hij zelf minder goed gezien kan worden.

Gefascineerd volgen zijn ogen het wuiven van de struiken die verraden waar de figuur zich bevindt. Dan, aan de scheidslijn tussen gras en struiken, stapt een persoon tevoorschijn in een lange zwarte habijt. Sander fronst zijn wenkbrauwen en kantelt zijn hoofd een beetje als een hond in opperste verbazing. Dit is de vreemdste explorer die hij ooit gezien heeft, want het zal zeker niet de opzichter zijn. De persoon loopt met gebogen hoofd richting het kasteel, zijn armen voor zijn buik langs, de onderarmen in de wijde mouwen opgeborgen. Op basis van het postuur en de tred, denkt Sander dat het een man is. Dan ziet hij noordelijk ook beweging. Voor het hek bij de oprijlaan staat een busje stil en een man stapt uit om het hek te openen. "Verdomme", denkt Sander, "het wordt nog druk vandaag." Wie de man in het kloosteruniform is, is een raadsel, maar aan de poort staat onmiskenbaar de dienstdoende bewaker. Helaas, maar het wordt tijd dat hij er vandoor gaat.

Voorzichtig daalt hij zo snel mogelijk de gehavende trap af naar de uitgang. Het lijkt hem verstandiger om via de achterdeur het bos in te verdwijnen om een confrontatie met de opzichter uit de weg te gaan. Hij heeft gelezen dat deze man zich als een beest kan gedragen en er wordt beweerd dat hij van een explorer een dure camera tegen de grond gesmakt heeft. En daar is zijn camera toch echt iets te kostbaar voor.

De aftocht is gevaarlijk. In de haast kun je makkelijk een misstap maken. Soms moet je langs richels balanceren, over metersdiepe gaten springen en krakende, rotte vloeren trotseren. Een verkeerde inschatting is zo gemaakt en de gevolgen kunnen desastreus zijn. Sander is op de eerste verdieping aangekomen. Hij ziet het busje van de opzichter voor het kasteel geparkeerd staan. In plaats van via de toren naar buiten te gaan, besluit hij om de linker zijvleugel te nemen. Tegels en stenen knerpen en schuiven onder zijn voeten, terwijl hij zich een pad baant door de vervallen gang. Het is hier behoorlijk donker, en hoewel hij er liever geen gebruik van maakt, pakt hij zijn zaklamp uit zijn rugzak. Achter hem hoort hij voetstappen de stenen trap opkomen. "Schijt" denkt hij en snelt verder. Hij laat de lichtbundel schijnen op het puin voor hem en baant zich een weg naar het einde van de gang. Daar ziet hij een trappenhuis, maar dat is helemaal ingestort. Misschien via een raam. Hij laat zijn lamp een vertrek in schijnen en stapt naar binnen.

De kamer waarin hij staat is groot en gedeeltelijk gemeubileerd. Langs de wanden zijn boekenkasten tot het plafond gemonteerd en een ladder hangt er scheef tegenaan. Verderop staat een grote fauteuil waarvan de zitting is opengesneden en de voering met metalen veren naar buiten steekt. Sander loopt langs de stoel naar een raam als hij met luid gekraak door de vloer heen zakt. Zijn hart bonkt achter in zijn keel, en zijn buik en borst schrijnen van een flinke schaafwond. Maar hij stort niet neer op de vloer onder hem. Hij hangt in de lucht aan de lus van zijn rugzak die achter een dikke spijker is blijven hangen. De vloer van de begane grond is meer dan drie meter van hem verwijderd en zo te zien van steen. De ergste pijn van zijn schaafwond ebt weg, waardoor de pijn in zijn linkerschouder zich sterker manifesteert.

Geen moment komt het in hem op om zich te laten pakken door de opzichter en zich met gezichtsverlies te laten afvoeren naar het politiebureau, waar hij waarschijnlijk aan het eind van de dag, of ander morgen, weer zou mogen vertrekken. In plaats daarvan schat hij in hoe hij op de begane grond zou kunnen landen. Als hij zich uit zijn rugzak laat glijden zou hij de afstand tot de vloer een meter korter kunnen maken. Bij het bestuderen van zijn opties schommelt hij zo veel, dat de rugzak van de spijker af glijdt en hij naar beneden tuimelt. Hij komt op zijn bil terecht terwijl hij met zijn elleboog zijn val in een reflex breekt. "Au, godverdomme" schreeuwt hij uit.

Sander zit even versuft op de grond. Het pleisterwerk van het plafond waar hij doorheen gevallen is, heeft zich verspreidt over de vloer. Zijn oog valt op een kistje dat in twee helften gebroken is en waaruit een zwarte fluwelen zak gestuiterd is. "Zat die tussen het plafond verborgen", vraagt hij zich af. Hij strekt zijn arm uit om de zak te pakken, maar moet het bekopen met een pijnscheut in zijn elleboog. Hij voelt aan de pijnlijke plek. Hij kan zijn arm buigen en strekken, het zal wel niet gebroken zijn. Hij schuift met zijn hele lichaam richting de zak en voelt wat erin zit. Het is hard en zwaar en vult bijna de hele zak. Als hij de strik losmaakt van het koord dat de zak sluit, treft hij een groene steen aan in de vorm van een platte, langwerpige staaf, bijna het formaat van een baksteen. Het is helemaal glad gepolijst en het lijkt alsof je er doorheen kan kijken.

"Vreemd", denkt Sander, "dat dit tussen het plafond verborgen lag." Hij staat op en strekt zijn pijnlijke ledematen. Hij heeft geluk gehad dat hij zijn val met zijn elleboog heeft weten op te vangen. Hij voelt aan zijn kont dat hij daar nog een stevige spierpijn gaat krijgen. Hij hoort gestommel en het gezicht van de opzichter verschijnt boven het gat in het plafond. De man roept iets in het Frans naar hem, wat Sander niet verstaat, maar zijn blik spreekt boekdelen. Sander besluit dat het beter is om er zo snel mogelijk vandoor te gaan. "Au revoir" roept hij in zijn beste Frans en hobbelt naar het raamkozijn. Hij stopt de steen in zijn rugzak en hangt de tas om zijn schouders. Dan trekt hij zich aan de raamposten omhoog en springt door de opening. Zijn lijf doet zeer van de dreun als hij op het gras landt, maar hij besteedt er geen aandacht aan. Hij hinkebeent een lange stenen trap af en vlucht in de richting van het bos. Alsof hij niet genoeg pech heeft, gaat het ook nog regenen. Hij kijkt nog eens om en ziet de opzichter uit het gebouw komen en een stukje in zijn richting rennen. Maar de man is dik en hij kijkt omhoog naar de hemel: hij heeft blijkbaar geen zin om nat te worden, want hij staakt de achtervolging nog voor hij begonnen is. Op de bovenste verdieping in de klokkentoren ziet hij de man met de zwarte pij staan. Hij staat met omhoog gestrekte armen, alsof hij natuurkrachten oproept. Sander fronst zijn wenkbrauwen, maar haast zich de struiken in.

Hij loopt in een stevig tempo van het kasteel weg. Hij zet zijn capuchon op tegen de regen. Uit het niets, klinkt een luid kraken van hout en Sander kan nog net aan de kant springen als een berk van achter hem op het pad valt, precies waar hij net liep. "What. The. Fuck." roept hij uit. Nog voor hij van de schrik bekomen is klinkt er weer een luid gekraak en nu valt een es met een plof naast hem op de grond. "Au" roept hij uit, als een uitstekende tak van de es zijn nek openkrabt. "Wat is hier aan de hand", denkt hij en verhoogt zijn tempo. Hij gaat zigzaggend verder en bereikt zonder verdere problemen een hek met prikkeldraad waarachter de openbare weg ligt. Als hij aan de andere kant van het hek staat, gaat het harder regenen. In de verte nadert een auto en hij steekt zijn duim op. De auto stopt en een jonge Waalse dame gunt hem een lift, in ieder geval tot de volgende grotere plaats. In gebrekkig Frans vertelt hij dat zijn Frans niet zo goed is, maar ze blijkt bereid Nederlands te praten. Ze heet Marie-Claire. Hij vertelt haar waar hij geweest is, en hoe hij die mysterieuze groene steen tussen het plafond gevonden heeft. Hij reikt naar de achterbank om zijn rugzak te pakken, maar de autogordel zit in de weg. Hij maakt hem even los, neemt de rugzak op schoot en tovert de zwarte fluwelen zak tevoorschijn. De jonge vrouw kijkt nieuwsgierig naar de buidel en omzichtig maakt hij hem open. Hij presenteert de groene steen. "Ja, dat is bijzonder hè", zegt ze, "maar hij ziet er niet heel waardevol uit." "Ja, nee, ik weet het ook niet. Maar waarom zou iemand hem verbergen?" hapert Sander. Ze haalt haar schouders op.

Sander stopt de steen weer terug in de rugzak en peinst over zijn vondst. Net als hij weer wat wil zeggen, ziet hij voor hun een grote beuk op de weg vallen. "What. The. Fuck." schiet het door zijn hoofd. Marie-Claire gilt en trapt stevig het rempedaal tegen de vloer van de auto. Maar de boom is te dichtbij en ze rammen er frontaal tegenaan. Vlak voor de impact van blik op hout ziet Sander verderop in de berm een gestalte in een lange zwarte habijt staan. Daarna wordt het zwart voor zijn ogen. Sander ligt op een eenpersoonskamer in een ziekenhuisbed. Hij is strontmisselijk en zijn hoofd explodeert bijna. De dokter heeft een hersenschudding gediagnosticeerd. Hij is een flink aantal minuten buiten bewustzijn geweest en ze houden hem deze nacht ter observatie. Zijn reisgenoot, Marie-Claire mankeert niets. Als hij ook een autogordel had gedragen, had de dokter gezegd, zou hij zich beter gevoeld hebben. Hij moest blij zijn dat de auto airbags had.

Sander is serieus dankbaar dat hij het er zo goed van af heeft gebracht, ook al voelt hij zich hondsberoerd en doet zijn hele lijf pijn. Hij kijkt naar de rugzak die op de stoel naast het bed staat. Daarin zit nog steeds de groene steen. Hij is moe en het duurt niet lang of hij valt in slaap.

Sander opent zijn ogen, het is donker in de kamer. De misselijkheid is weg, gelukkig. De hoofdpijn is er nog, maar minder hevig. "Hoe laat is het eigenlijk", denkt hij bij zichzelf. Hij pakt zijn mobiele telefoon van het nachtkastje om de tijd te lezen. Uit zijn ooghoek ziet hij achter in de kamer bij het een raam iets wits. Het duurt een nanoseconde voor het tot hem doordringt dat daar iemand staat en hij schrikt. De abrupte beweging met zijn hoofd wordt afgestraft met een ferme pijnscheut. De figuur draagt een witte habijt tot op de grond met de kap over het hoofd. Als verlamt zit Sander in bed en kijkt verbijsterd. De gestalte komt in beweging en loopt op hem af. De kap gaat af en een vrouwenstem zegt lachend: "Niet schrikken, goed volk", en twee donkerbruine ogen kijken hem opgewekt aan. Verbouwereerd kijkt Sander in het donkerbruine gezicht van een vrouw die hij iets ouder schat dan hijzelf, achter in de twintig misschien. "Wie ben je" brengt Sander met overslaande stem uit, "en hoelang ben je hier al?" "Ik heet Kimatra" antwoordt de vrouw met een geamuseerde blik in haar ogen, "en ik kom net binnen. Ik denk dat ik je wakker heb gemaakt." "Maar doe rustig aan" vervolgt ze, "je hebt een flinke klap gemaakt." "Hoe weet je dat?" vraagt Sander. "Ik was erbij. Ik zag het gebeuren." zegt ze. "Je zult wel veel vragen hebben en ik denk dat ik ze allemaal kan beantwoorden. Maar eerst moet je me de groene steen laten zien." Sander is overrompelt en aarzelt. Zijn hoofd is gevuld met een kakofonie van gedachten, waar hij zelf geen wijs uit wordt. Ze herhaalt met een allervriendelijkste glimlach: "Je moet me eerst de groene steen laten zien." Sander kan niet anders dan haar de groene steen laten zien. Hij trekt de rugzak op bed en haalt hem eruit. Ze kijkt er verrukt naar. Sander wil haar de steen aangeven, maar ze weert hem af. "Nee, nee," zegt ze, "ik kan hem niet aanraken. Ik zal het je uitleggen."

De deur van de kamer gaat open en een zuster verschijnt in de deuropening. "Wie bent u?" vraagt ze in het Frans en werpt een vragende blik op Kimatra. "Kunt u ons even alleen laten?" antwoordt Kimatra in vloeiend Frans. "Pardon?" "Ik wil graag dat u ons even alleen laat" zegt Kimatra met een allervriendelijkste glimlach terwijl ze de verpleegster aankijkt. De zuster aarzelt een moment, maar sluit de deur en vertrekt.

Verbaasd kijkt Sander naar Kimatra. Ze haalt haar schouders op en zegt: "Als je het maar vriendelijk vraagt." "Luister" zegt ze, "wat ik je nu ga vertellen is geheim. Dat mag je met niemand delen. Niet met familie, niet met vrienden. Ook niet met je vriendin. Heb je een vriendin?" "Nee" antwoordt Sander. "Oké. Luister." zegt Kimatra, "Ik ben van de Orde der Oorsprong. Mijn orde is al eeuwen de hoeder van de groene steen. Dat is niet dat stuk dat jij in je handen hebt. De groene steen is veel groter, wel één meter in het vierkant. Het heeft een zuiverende en neutraliserende werking en zorgt voor balans tussen de goede en slechte krachten in de wereld. Meer dan vijfendertig jaar geleden is er een stuk van de groene steen verdwenen, dat stuk dat jij nu bij je hebt. Daardoor is de balans verstoord. Langzaam maar zeker verschuift de machtsverhouding en worden de slechte krachten steeds dominanter. Dat proces moet gestopt worden door van de groene steen weer één geheel te maken."

Ze stopt even met vertellen en loopt naar de wasbak om een glas water te pakken. Het klinkt Sander in de oren of ze dit verhaal al duizend keer heeft verteld, alsof ze uit een brochure van de Orde der Oorsprong voorleest. Het klinkt hem ongeloofwaardig in de oren, maar hij heeft geleerd dat je niet te snel moet oordelen. Kimatra gaat met het glas water op de rand van het bed zitten en vertelt verder. "De groene steen heeft veel vijanden. Iedere slechte macht op deze aardbol wil haar het liefst vernietigd zien. Dat mag niet gebeuren." zegt ze. "Je begrijpt dat ik aan de goede kant sta, hè?", voegt ze er glimlachend aan toe, "Dorek, die vent in die zwarte pij, is er op uit om de steen te vernietigen. Jij hebt hem gezien hè? Je hebt geluk dat je dat overleefd hebt."

"Wil jij mij helpen jouw stuk terug te brengen naar waar die hoort?" vraagt Kimatra, "zoals ik al zei, kan ik hem niet vastpakken. Dat zou mijn krachten neutraliseren. En dan heeft de Orde niets meer aan mij.' "Jij hebt krachten?" vraagt Sander. Ze knikt. "Wat voor krachten?" vraagt hij en fantaseert dat ze misschien wel kan vliegen of spullen in de fik kan laten vliegen of supersterk is. "Je moet eerst mijn vraag beantwoorden" zegt ze, "wil je mij helpen de groene steen terug te brengen waar die hoort?". Ze werpt hem een prachtige glimlach toe. "Ja hoor" hoort hij zichzelf zeggen en is toch een beetje verbaasd dat hij zo makkelijk instemt met de vraag van deze wildvreemde vrouw. "Oh fijn" roept ze uit en omhelst hem spontaan. Ze springt van het bed en zegt, "Dan kom ik je morgenochtend halen als ze je ontslaan. Dan kunnen we onze reis voorbereiden." En na een korte stilte vervolgt ze met een lagere stem: "Naar Bermuda". Ze trekt de kap weer over haar hoofd, loopt naar de deur en voor ze hem achter zich dichttrekt zegt ze samenzweerderig: "Tot morgen". Sander blijft beduusd achter met een pijnlijk lijf van de omhelzing. De rest van de nacht heeft Sander slecht geslapen. Zijn gedachten werden overspoeld met vragen, maar zijn hoofd voelde als watten en het lukte hem niet om zich er op te concentreren. De hoofdpijn is inmiddels wel helemaal weggetrokken, gelukkig. De dokter is tevreden en hij mag gaan. Hij zit in het restaurant van het ziekenhuis een kop koffie te drinken, terwijl hij wacht op Kimatra. Hij kijkt op zijn mobiel hoe laat het is. Hij heeft besloten dat als ze niet binnen een half uur haar gezicht laat zien, hij een taxi neemt naar zijn hotel. Naarmate de tijd vordert voelt hij zich steeds belachelijker worden, hij is vast in de maling genomen. De minuten verstrijken tergend langzaam en uiteindelijk controleert hij voor een laatste keer de tijd: het is tien over tien, hij wacht inmiddels veertig minuten. Teleurgesteld staat hij op, trekt zijn jas aan en hangt de rugzak om zijn schouders. Hij sjokt naar de uitgang, waar ook de taxistandplaats is.

""Hé, hallo, daar ben je" hoort hij achter zich roepen, als hij net in een taxi wil stappen. Hij kijkt om en ziet Kimatra in haar lange witte pij op hem af draven. Ze houdt het gewaad met beide handen iets van de grond af, zodat ze er niet over struikelt. "Ik zag je nergens" zegt ze. De kap hangt in haar nek en hij kijkt haar nog eens goed aan als ze voor hem staat. Ze draagt haar haar in half lange, dunne vlechten tot over haar schouder en onder aan elke vlecht hangt een kleurige kraal. Ze kijkt blij en opgewekt en Sander vermoedt dat dat haar natuur is. Hun blikken blijven een moment hangen tot Sander zijn hoofd verlegen afwendt. "Ik zat in het restaurant" zegt Sander. "Oh" "Nou" zegt ze, "jij hebt al een taxi gevonden, zullen we die maar nemen dan? We gaan naar jouw hotel." Sander bevriest in zijn beweging, kijkt haar strak aan en vraagt: "hoe weet je dat ik in een hotel zit?" Ze lacht naar hem en zegt: "Je vroeg vannacht wat mijn kracht is. Nou, dat is mijn kracht: ik kan heel goed raden. Stap nu maar in, dan kunnen we gaan." "Nee Kimatra, wacht, je houd me voor de gek en daar heb ik geen zin in. Vertel, hoe weet je dat ik in een hotel zit? Weet je soms ook welk hotel?" "Stap in" zegt ze, "dan leg ik het uit". Ze stapt zelf in en wacht tot Sander naast haar zit. In de auto kijkt de taxichauffeur vragend naar Sander en Kimatra. "To hotel the Royal Snail in Namen" zegt Sander, "Namours", voegt hij er aan toe. De man knikt en rijdt weg.

"Nou vertel", zegt Sander. "Oké", zegt ze, "Ik zal eerlijk en open tegen je zijn. Mijn gave is dat ik in je kop kan. Ik kan er informatie uithalen en ik kan er motivatie instoppen" Sander moet lachen. "Wat bedoel je?" "Ik kan mijn gedachten met een concrete vraag op jouw hoofd richten en dan krijg ik antwoorden door. Meestal zijn dat beelden, soms stemmen of geluiden. En gisteren op je kamer ging ik in je hoofd met de vraag waar je overnacht en toen kreeg ik beelden door van dat hotel." "En ik merk daar niets van?" vraagt Sander verbouwereerd. "Nee, uh-uh" antwoordt ze, terwijl ze met haar wijsvinger een geprononceerd 'nee - nee' gebaar maakt, "Mijn onderwerp merkt er niets van. Alleen, de informatie die ik door krijg, gaat ook even bij hem door het hoofd. Hooguit is hij verbaasd over de gedachten die in hem opkomen. Ik moet wel met een gerichte vraag zijn hoofd in, anders werkt het niet." "En wat bedoel je met die motivatie, dat je er motivatie in kunt stoppen?" vraagt Sander. "Ja" zegt ze "eigenlijk bedoel ik daarmee dat ik je kan laten doen wat ik wil. En dat is voor mij hard werken hoor. Erg vermoeiend." "Zoals gisteren met die nachtzuster?" vraagt Sander, terwijl hij de afgelopen nachtelijke ontmoeting met Kimatra in zijn hoofd opnieuw de revue laat passeren, "Dat ze wegging en ons me rust liet?" Ze knikt. "En dat ik met je meega naar Bermuda?" vraagt Sander zachtjes. "Nee. Dat wil je helemaal zelf. Ik heb je er niet bij geholpen." zegt ze resoluut, "Uh-uh". Sander laat deze informatie even op zich inwerken. "Dat zijn echt hele subtiele krachten. Dat is vet. En die Dorek, heeft die ook magische krachten?" "Hmm" zegt ze, "Dorek is telekinetisch." "Oh ja? Hoe dan?" vraagt hij. "Hij kan voorwerpen laten bewegen. Rotsblokken, bomen, metaal. Vaste materie. Het moet niet te complex zijn; met samengestelde materialen heeft hij moeite. Een computer verplaatsen is bijvoorbeeld lastig, omdat het is samengesteld uit allerlei verschillende materialen." Ze gniffelt. "En het kan ook niet te groot zijn. Zo’n rotsblok tillen lukt wel" zegt ze met wijd gespreide armen, "maar niet groter. En soms vertilt hij zich." "Hij heeft die boom op de weg laten vallen, hè?" vraagt Sander. Kimatra knikt.

De taxi rijdt Namen binnen, een historisch stadje in België langs de Maas en enkele minuten later worden Kimatra en Sander voor het hotel afgezet. Sander betaald de chauffeur met zijn creditcard en loopt met Kimatra naar binnen. "Dit is een heel smaakvol hotel" fluistert Kimatra in de lift omhoog. Op zijn kamer merkt Sander hoe moe hij is. Het zal wel door de hersenschudding komen. Hij wil graag even op bed liggen. Sander wordt wakker van gerommel in zijn maag en stapt uit bed. Hij schrikt als hij op zijn mobiel ziet dat het al bijna half zes is. Hij heeft uren geslapen. Hij ziet Kimatra op het balkon bellen en hij zwaait als ze naar hem opkijkt. Ze lacht en knikt naar hem. Hij voelt zich een stuk fitter en scherper. Hij pakt een fles cola light, die hij van huis meegenomen heeft, uit de minibar en neemt een slok. Hij overpeinst zijn avonturen tot nu toe en vraagt zich af wat hem nog te wachten staat. Hij zoekt met zijn mobiel op internet naar de "orde der oorsprong", maar kan niets vinden. Hij denkt aan de uitspraak van een collega: "Als het niet op internet staat, bestaat het niet" en schudt zijn hoofd. Ook zoekcombinaties met Kimatra en Dorek leveren geen aanknopingspunten op.

De balkondeur gaat open en Kimatra stapt de hotelkamer binnen. "Hoi" zegt ze, "ik heb even wat telefoontjes gepleegd. Ik heb voor morgen vliegtickets naar Bermuda geregeld en een hotelletje daar. Kosten komen voor rekening van de Orde. We hebben daar een budget voor. We moeten morgen om één uur 's middags op vliegveld Zaventem zijn, in Brussel. Pfff, de reis duurt wel lang hoor. We hebben een overstap in New York en daar moeten we bijna achttien uur wachten. Achttien uur!" "Kimatra?" onderbreekt Sander haar, "draag je wel eens wat anders dan zo’n uh monnikenpak?" Kimatra kijkt langs haar gewaad omlaag en glimlacht verontschuldigend. "Eigenlijk niet. Kledingvoorschrift van de orde" zegt ze en haalt haar schouders op. "Ach, aha, nou. Zullen we in het restaurant beneden wat eten? Ik las ergens dat het wel goed aangeschreven staat" zegt Sander. "Ja" zegt ze, "ik heb ook trek gekregen. Maar ik moet nog even een hotelkamer regelen voor vannacht." "Oké. Zullen we dat op weg naar het restaurant doen dan?" vraagt Sander.

Bij de receptie blijkt het hotel volgeboekt. Er zou eventueel een bed op de eenpersoonskamer van Sander bijgeplaatst kunnen worden, maar Kimatra wil eerst nog even verder zoeken. Ze stapt in de lobby om te bellen. "Ik kan een hele mooie suite krijgen voor zeshonderd euro" zegt ze als ze zich weer bij hem voegt. "Maar dat keurt moeder overste nooit goed." Ze kijkt teleurgesteld. "Zijn jullie nou echt een kerkelijke orde?" vraagt Sander. "Welnee" zegt Kimatra en giechelt. "Moeder overste is de bijnaam voor onze hoofd boekhoudzeurkous. Maar ik ben bang dat ik vannacht toch bij jou op de kamer moet slapen. Als je dat niet erg vindt, tenminste." Sander haalt zijn schouders op en zegt: "Nee hoor."

Het diner is voortreffelijk en Kimatra en Sander praten geanimeerd over hun dagelijkse bezigheden en waar ze zich druk over kunnen maken in het leven. Als ze allebei licht aangeschoten de lift naar zijn hotelkamer nemen, is het half tien geweest. Het hotel heeft het tweede bed op de kamer geplaatst en tegen het bed van Sander aangeschoven. Er is nu weinig ruimte over in de kamer. Sander gaat languit op zijn rug op het bed liggen. "Zullen we gaan slapen?" vraagt Kimatra, "Morgen wordt een lange dag." Daar heeft Kimatra een punt, want slapen in een vliegtuig gaat Sander ook nooit zo goed af. "Mag ik een T-shirt van je lenen? Ik heb echt helemaal niets bij me." Sander geeft haar zijn laatste schone T-shirt en ze vertrekt naar de badkamer. Als ze terugkomt heeft ze haar witte habijt over haar arm en ze hangt hem over een stoel. Sander kijkt met een schuin oog naar haar. Ze is atletisch gebouwd, zeker voor iemand die tijdens het diner beweerd heeft nauwelijks aan sport te doen. Zijn ademhaling gaat sneller als hij zijn ogen over haar lichaam laat glijden. Ze stapt in bed en gaat met haar rug naar hem toe liggen. "Ik ga slapen hoor", zegt ze een gooit er een geeuw uit. Sander is nog niet moe. Hij kleedt zich ook om, maar gaat in bed nog even op zijn telefoon internetten. Sander wordt wakker van een geluid in de kamer. Voor hem op het matras ligt zijn mobiel en het grote licht in de kamer is nog aan. Hij is tijdens het internetten in slaap gesukkeld. Hij pakt zijn telefoon en kijkt hoe laat het is, bijna half drie 's nachts. Hij luistert en dan hoort hij de wc doortrekken. De badkamerdeur gaat open en Kimatra loopt de kamer in. Hij draait zich naar haar om. "Oh sorry" zegt ze, "heb ik je wakker gemaakt? Ik moest plassen." Ze stapt weer in bed en haar prachtige donkerbruine huid brand nog na in zijn ogen als ze het dekbed over zich heen trekt. Hij zucht. "Waarom waagt hij niets?" vraagt hij zichzelf af. Ze zijn allebei jong, allebei vrij en ze vinden elkaar leuk. Tenminste, hij had het idee dat hij bij haar ook een soort spanning voelde. Hij sluit zijn ogen en ziet beelden van hem en haar naakt op elkaar en in elkaar. Argh! Waarom denkt hij daar nu aan?! Hij doet zo zijn best om die beelden buiten te houden. Of? Zou ze in zijn hoofd zitten? Zijn adem stokt.

"Kimatra?" vraagt hij. "Ja" Hij weet even niet wat hij wil zeggen. "Heb ik al verteld dat ik ook speciale krachten heb? Dat ik een magische streling in mijn handen heb?" Ze giechelt. Hij schuift dichter naar haar toe en ligt op de grens tussen zijn en haar matras, ze ligt nog steeds met haar rug naar hem toe. Voorzichtig schuift hij zijn hand onder haar dekbed en streelt haar van haar heup naar haar schouders. Hij streelt over haar rug en over haar zij. En blij merkt hij dat ze het toelaat en ontvankelijk is voor zijn aanraking. "Ik heb zin in je", zegt hij zacht. Ze draait zich naar hem om en kijkt hem aan. Dan zoent ze hem stevig op zijn mond. Tongen doen hun werk. Plots maakt ze haar lippen los van de zijne en vraagt: "Heb je condooms?" "Yes!" denkt Sander en hij springt uit bed om ze uit zijn toilettas te pakken. Hij gooit zijn onderbroek en T-shirt uit en duikt weer onder de dekens, waar Kimatra inmiddels ook naakt ligt. Hun handen graaien naar elkaars lichaam en tongen vinden hun weg over de wit en zwarte huid die in een wilde worsteling met elkaar verwikkeld zijn. Na een half uur is de explosieve energie ontladen en liggen ze uitgeput tegen elkaar aan. "Zo", zegt Kimatra lachend, "hebben we dat ook weer gehad. Kunnen we ons nu op onze missie concentreren." Ze stapt uit bed en gaat zich kort douchen. De volgende dag rijden ze in een taxi naar luchthaven Zaventem. Ze moeten twee keer overstappen, één keer in Amsterdam, en één keer in New York. Alleen in het stuk naar Amsterdam zitten ze naast elkaar. Van Amsterdam naar New York zit hij naast een vervelende man, terwijl Kimatra een aantal rijen achter hem aan het raam zit. Zelf zit Sander ook aan het raam. De man naast hem heeft zware wenkbrauwen en een vierkante baard die een decimeter onder zijn kin uitsteekt. Hij kijkt nors uit zijn ogen en heeft het vriendelijke knikje van Sander niet beantwoord toen hij naast hem ging zitten. Hij ziet er uit als een Viking die het liefst je lever op zou vreten. Hij is niet lang, maar wel breed en Sander moet zich helemaal tegen het raampje aandrukken als hij wil voorkomen dat ze met hun schouders tegen elkaar aanzitten.

Sander heeft een Wifi-pakket voor in het vliegtuig aangeschaft en zit op zijn telefoon te internetten. Hij is nieuwsgierig naar de bewoners van het kasteel waar hij de groene steen gevonden heeft. Hij ziet de man naast hem telkens een blik op zijn telefoon werpen, en hij probeert zijn scherm zo veel mogelijk van hem weg te draaien. Sander leest over de excentrieke filantroop die in de jaren tachtig het kasteel bewoonde samen met zijn vrouw Miranda. Hij legt even zijn telefoon aan de kant en vist de steen uit zijn rugzak omhoog om hem nog eens goed te bekijken. Aan de ene lange kant is de steen rond gepolijst, alle drie de andere zijden zijn volkomen recht. Het lijkt er niet op dat deze steen met geweld van een grotere brok gescheiden is.

Het cabine personeel komt langs om een drankje te serveren. Sander zit een beetje onhandig met zijn spullen op schoot als zijn rij aan de beurt is. Hij neemt een thee, maar heeft wat moeite om zijn uitklapbare tafeltje omlaag te krijgen. "Ach, kunt u dit even vasthouden" vraagt Sander terwijl hij de steen aan zijn buurman aanreikt, terwijl hij met zijn andere hand de thee aan wil pakken. "Huh" gromt de man en laat de steen op de grond vallen. Door de wilde beweging van zijn buurman morst de stewardess wat thee over de vrouw die aan het gangpad zit. "Oeps, sorry", verontschuldigt Sander zich, met name richting de stewardess en de vrouw die een golf van zijn thee over zich heen kreeg. Hij buigt onder de stoel om te kijken waar de steen is gebleven en hij kan hem gelukkig zelf pakken. Op dat moment zoemt zijn telefoon. Kimatra stuurt hem een kort bericht: "Steen weg! Missie geheim!!!" Sander zucht en bergt de steen op. Hij besluit een dutje te doen, of in ieder geval om te doen alsof. In New York foetert Kimatra nog na over zijn naïeve en onverantwoorde gedrag in het vliegtuig. De locatie van de groene steen moet absoluut geheim blijven. Op de John F. Kennedy luchthaven kopen ze kleren en toiletspullen voor Kimatra, en zwemkleding voor hun beide. "Kun je duiken?" vraagt Kimatra. Dat hij twee keer een beginnerscursus gedaan heeft is voldoende om haar tevreden te stellen.

Om kwart voor twaalf 's ochtends, lokale tijd, land hun vliegtuig op Bermuda luchthaven. Sander kijkt zijn ogen uit naar het turquoise water en de exotische palmbomen die overal staan. Vanuit de lucht lijkt de eilandengroep helemaal volgebouwd met ruim opgezette villa’s, maar vanaf de grond ziet hij meer variatie in de bebouwing, hoewel er nauwelijks hoogbouw is. Kimatra gunt hun geen tijd om van de omgeving te genieten. "Kom" zegt ze, "we checken snel in bij het hotel en dan naar de haven. We moeten op tijd zijn voor de boot die ik gehuurd heb."

Om drie uur varen ze in een ruime kajuitboot de haven van Hamilton uit. Kimatra vraagt Sander om de boot te sturen en koers te houden op een klein eilandje aan de horizon. Met de verrekijker kan hij het net zien liggen. Kimatra maakt de duikuitrusting klaar en controleert de zuurstofflessen. Ze loopt rond in haar nieuwe bikini met korte pijpjes. Het contrast met de witte habijt is onwerkelijk. Haar handen zijn trefzeker en ze weet precies wat ze moet doen. In het gemak waarmee ze het doet herkent hij de ervaring. Hij heeft het gevoel dat hij haar helemaal niet kent.

"Hey Sailor" zegt Kimatra als ze met een lach naast hem komt staan en een blikje cola voor hem neerzet. Sander lacht flauwtjes terug. "Mooi hè?" zegt ze terwijl ze om zich heen kijkt, "die vrijheid, die natuur, de wind, water, alles". Ondertussen geeft ze een klein tikje aan het stuur naar links. "Wat ga jij doen?" vraagt Sander, "als dit achter de rug is? Als 'de balans' hersteld is" zegt hij terwijl hij met zijn vingers aanhalingstekens in de lucht tekent. Ze grinnikt. "Ik ga gewoon verder met mijn leven, net als jij denk ik, de dingen doen die je altijd doet." "Kijk", zegt ze, "bij dat eiland moeten we zijn." Ze wijst naar een klein eiland in een zee van eilandjes. Sander kijkt door de verrekijker. Het eiland lijkt meer op een grote rots met aan één kant een strook strand. Hij ziet er niets bijzonders aan.

"Laat mij het laatste stuk maar varen", zegt Kimatra en Sander maakt plaats voor haar. Ze stuurt de boot tot een meter of twintig van de rots af en gooit het anker uit. "De rest moeten we zwemmen" zegt ze en ze helpt Sander zijn duikuitrusting aantrekken. Via het trappetje aan de achterkant van de boot laten ze zich in het water zakken. Na het klaren steekt Kimatra haar duim omhoog. Sander antwoordt met een opgestoken duim en ze verdwijnen onder de oppervlakte. Sander moet weer even wennen aan het dalen en stijgen, maar hij heeft het snel weer opgepikt. Ze duiken naar de bodem en zwemmen dan in de richting van het eiland. Ze bereiken de rots die stijl uit het water omhoog rijst. Dan komen ze bij een opening in de rotswand. Kimatra neemt een zaklamp van haar gordel en zwemt naar binnen. Sander volgt haar op de hielen. De bodem stijgt licht en ze bereiken een grot met een strandje van een meter of twintig breed. Het strand is goed verlicht door sterke lampen die aan het plafond hangen. "Kijk" zegt Kimatra en wijst opgewonden naar een groene plaat die het middelpunt van het strand vormt. De steen is plat, zo plat als het stuk dat Sander bij zich draagt en ongeveer een meter in het vierkant. Hij ziet meteen waar het stuk ontbreekt, precies in het midden van de rechter zijkant. Het lijkt er keurig uitgesneden te zijn.

Als een opgewonden puber staat Kimatra naast hem te springen. "Pak jouw stuk, pak jouw stuk" gilt ze van blijdschap, "Oh, ik heb hier zo naar uitgekeken!" Sander moet lachen om haar enthousiasme en pakt het ontbrekende stuk uit de buidel die om zijn middel hangt. "En nu? Ik moet hem er gewoon op zijn plek tegenaan houden? Dan blijft hij gewoon zitten of zo?" vraagt hij. Hij laat zich op zijn knieën in het zand vallen voor de plaat en brengt zijn stuk er naartoe. Hij voelt een kracht trekken aan de steen, alsof beiden sterk magnetisch zijn, en met een tik van steen op steen wordt het stuk opgenomen in het grotere geheel. Sander blijft voor de plaat zitten, in afwachting wat er gebeuren gaat. Maar er gebeurt niets.

Hij staat op en loopt naar Kimatra toe. "Champagne dan maar?" grapt hij en verstart ogenblikkelijk als uit de zwarte achtergrond van de rotswand een figuur in een duikpak naar voren stapt. Hij herkent de woeste wenkbrauwen en de hoekige baard onmiddelijk. "Dank je wel Sander" zegt zijn buurman uit het vliegtuig en gaat als een haantje naast Kimatra staan, slaat zijn arm om haar heen en kust haar demonstratief op haar mond. Hij houdt zijn arm stevig om haar heen geslagen, en Kimatra staat er wat ongemakkelijk bij. "What. The. Fuck." mompelt Sander. "Sander, dit is Dorek" zegt Kimatra. Dorek werpt hem zelfgenoegzaam een knikje toe en lacht besmuikt. "Ik vrees dat Kimatra niet helemaal eerlijk tegen je geweest is, gozer" zegt Dorek en kijkt haar trots in de ogen. Woest doet Sander een uitval in hun richting, maar met één snelle vegende beweging met zijn hand, laat Dorek een schep zand en grind van het strand met kracht in zijn gezicht landen. En nog één en nog één. Sander valt achteruit op de grond en blijft versuft zitten. "Maar waarom?" stamelt hij, en langzaam dringen een aantal waarheden tot hem door. "De steen houdt goed en kwaad niet in evenwicht, hè? Maar, jullie kunnen hem niet aanraken, anders hadden jullie mij niet nodig gehad. En jullie hebben wel degelijk bovennatuurlijke krachten", peinst Sander hardop, "Maar wat doet die steen dan wel? Ik snap het niet."

"Het spijt me, Sander" zegt Kimatra, "maar de steen heeft niet alleen het vermogen onze krachten weg te nemen, maar ook om ze te vergroten en te delen. Maar daarvoor moet de steen compleet zijn en we moeten een rite uitvoeren." "En voor die rite is het bloed nodig van degene die de steen één maakt." grijnst Dorek. "Wat?" zegt Sander. Dorek staat voor Sander en heeft een dolk tevoorschijn gehaald. "Strek je linkerhand uit" commandeert hij. Hij pakt zijn linkerhand en draait de rug naar de grond. Met een snelle beweging snijd hij zijn pols door. Donkerrood bloed welt op uit de wond en Sander kijkt er vol afschuw naar. Dorek veegt wat bloed aan zijn voorhoofd en Kimatra volgt zijn voorbeeld. Dorek trekt hem mee naar de groene steen, en laat wat van zijn bloed erop druppelen. Dan duwt hij Sander weg. Kimatra gooit hem een doek toe, en gebaart dat hij die om zijn pols moet binden. Maar voor hij dat kan doen, laat Dorek een steen door de lucht vliegen, die Sander op zijn achterhoofd treft. Alles wordt zwart voor zijn ogen.

Als Sander bijkomt, ziet hij Dorek en Kimatra op de groene steen staan en elkaars handen vasthouden. Ze hebben allebei hun ogen gesloten. Dorek spreekt monotoon een onverstaanbare spreuk uit en Kimatra zegt hem na. Na een korte pauze herhaalt dit zich. Woedend en terneergeslagen gaat Sander overeind zitten. Het bloeden van zijn pols is nog niet gestopt. Snel verbindt hij zich met de lap stof en met behulp van zijn tanden trekt hij de knoop strak. Hij kijkt naar de steen waarmee Dorek hem neergeslagen heeft en voelt aan zijn achterhoofd. Het natte plekje dat hij daar voelt zal wel bloed zijn. Hij bijt op zijn lip en knijpt zo hard in de steen dat zijn knokkels wit worden. "Klootzak" roept hij naar Dorek, "Hufter!" Hij rent met de steen opgeheven in zijn hand naar het tweetal toe om Dorek neer te slaan. Maar hij stuitert tegen een beschermend krachtenveld terug.

"What. The. Fuck." stamelt Sander beduusd. Wat moet hij doen? Er vandoor gaan, en hopen dat ze het er bij laten zitten? Hij voelt zijn razernij opnieuw omhoog komen als hij eraan denkt dat die twee hiermee wegkomen. "Hé klootzak", roept hij, volgens mij is ze ook niet helemaal eerlijk tegen jou geweest, gozer. Of vind je het wel oké dat ik haar geneukt heb?" Sander merkt nog geen reactie bij het stel. Hij gooit er nog een schepje bovenop: "Wat een lekker kutje heeft dat wijfie van je. Ik ben in jaren niet zo lekker klaargekomen." Dorek stokt in het prevelen van zijn spreuk. "Man, ik heb haar zo lekker volgespoten. Dat ga jij nog weken proeven vriend. En ze vond het heerlijk. Ze lag te kronkelen op mijn bed." "Hou je bek" roept Dorek, springt op en rent woedend op Sander af. Met een zwaai treft de steen in Sanders hand Dorek op zijn slaap. "Oef", denkt Sander, "misschien is die klap wel iets te hard geweest."

Hij kijkt naar Kimatra, die naast de groene steen op haar knieën is gezakt en met haar hoofd voorover gebogen hangt. Sander slaat hard met de kei op de rand van de groene plaat, en het stukje wat hij bijgeplaatst heeft, valt er weer vanaf. Hij stopt het in de buidel onder zijn riem. Hij maakt een van de zuurstofflessen onklaar, hangt de andere om zijn schouder en verdwijnt in het water.

+++

Op het terras van een restaurant in Bermuda zit een man in een lange donkergroene habijt. Hij kijkt met een verrekijker naar de haven van Hamilton en ziet daar een kajuitboot op een onhandige manier aanmeren. Hij belt met zijn mobiele telefoon een voorgeprogrammeerd nummer. "Ja, ik zie hem" spreekt de man in de telefoon, "Nee, hij lijkt alleen. Geduld, hij legt net aan." Aandachtig volgt de man de bewegingen aan boord via de kijker. Hij ziet hoe de jongeman van boord gaat en op de kade iets uit zijn buidel haalt. "Ja, hij heeft hem" zegt hij in de telefoon, "ik zie hem, hij bekijkt het". En dan ziet de man in de donkergroene habijt dat de jongeman het voorwerp met een grote boog in het water van de haven gooit.