Het warenhuis
"Weet je wat jij bent?" hoor ik achter me. "Een vuile, smerige rat!"
Voorzichtig kijk ik om en verwacht half dat het niet tot mij is gericht, of dat iemand een geintje met me uithaalt, maar de venijnige por tussen mijn schouderbladen doet me het ergste vrezen. Tegelijkertijd komt een golf van woede uit mijn donkerste zelf omhoog zetten: wie denkt die gast dat hij is, om mij zo te duwen? Ik kijk in de ogen van mijn baas. De golf van woede maakt plaats voor verbazing en verwarring. Niet alleen omdat mijn chef een kop kleiner is dan ik en hij dat niet lijkt te beseffen. Niet alleen omdat hij mij vol weerzin aankijkt, want die weerzin is wederzijds. En algemeen bekend. Nee, wat mij verbaasd, is de openheid waarin hij zijn afschuw toont. Alsof alle remmingen plaats hebben gemaakt voor ontaarding en onaangepastheid. Ik vraag me af of hij gedronken heeft. Zijn ogen staan zo raar.
"Poul?" stamel ik, maar Poul vervolgt: "Zwijg vuile rat, ik zal je leren!"
Hij grist naar het plastic HEMA-tasje dat om zijn pols hangt. Hij heeft moeite om te pakken te krijgen wat hij zoekt en dat geeft mij tijd om me voor te bereiden op wat komen gaat. Als hij een groot keukenmes met een zwaai uit de tas trekt, de beschermhoes eraf rukt en het gekartelde lemmet blootlegt, reageer ik onmiddellijk.
Ik grijp zijn beide polsen vast en een worsteling ontstaat. Een vrouw die met haar peuter op veilige afstand geschrokken toekijkt, deinst achteruit wanneer we tegen het rek met zwemkleding aanvallen en deze omver trekken voor we de grond raken. Omstanders blijven op afstand, terwijl Poul probeert om zijn pols met het mes los te wrikken uit mijn greep. Ik probeer schrijlings bovenop hem te zitten, maar hij weet zijn lichaam bij iedere poging goed weg te draaien. Er komen twee bewakers aanrennen, die ons uit elkaar proberen te trekken. In deze situatie weet Poul zijn pols los te rukken en steekt woest toe. Het mes schuift zeker tien centimeter in de buik van de bewaker die het uitschreeuwt van de pijn en op zijn knieën stort. De andere bewaker kijkt ontzet naar zijn collega, die nu kermend op de grond ligt met het mes nog weggestopt in zijn maagstreek. Ik stap achteruit en kijk wild om me heen. Iets verderop staan honkbalknuppels uitgestald naast de tennisrackets en met een paar passen heb ik een aluminium knuppel te pakken. Poul richt zich op met een bebloed mes in zijn vuist geklemd. Mijn knuppel zwaait door de lucht en raakt hem zijwaarts boven zijn oor. Krak! Hij valt neer naast de zwaargewonde bewaker. Ontsteld kijk ik naar de ravage en het bloed en vraag me af wat er in hemelsnaam is gebeurd. In de achtergrond klinkt Elvis Presley door het warenhuis: "I’m caught in a trap, I can’t walk out".
Ik zit in mijn cel, "mijn zonden te overdenken". De gebeurtenissen van vanmiddag lijken onwerkelijk, als in een film. Alleen is een bewaker zwaar gewond geraakt en heeft Poul de klap met de honkbalknuppel niet overleeft. Ik zucht diep: ik heb een mens doodgeslagen. Ik zit op mijn brits en staar naar de Hollandse prak op mijn bord die ik van de bewaker heb gekregen. Met mijn plastic vork arrangeer ik de aardappelen en andijvie rond de gehaktbal met jus. Ik heb geen trek. Fragmenten van de ondervraging waar ik afgelopen paar uur aan onderworpen ben geweest flitsen door mijn hoofd. Nadat ik drie keer de feiten en gebeurtenissen opgesomd heb van wat er in het warenhuis gebeurd is, ontdekten de twee agenten de relatie tussen Poul en mij en raakten ze opgewonden. Ze vroegen naar onze werkrelatie, hoe onze verhouding was en of ik hem wel eens dood heb gewenst. En wat ik had gedaan om de woede en agressie van Poul op mijn hals te halen. Tja, wat heb ik gedaan? Ik heb geen idee. Ik laat mijn gedachten over de gebeurtenissen van de afgelopen weken op het werk gaan. Poul is Plant Manager bij een farmaceutisch bedrijf, en ik ben daar verantwoordelijk voor de procesautomatisering. Poul heeft zich een week geleden ziek gemeld en is sindsdien niet meer op het werk verschenen. Niemand op het werk wist wat Poul mankeerde, en mij maakte het niet uit; zijn afwezigheid de afgelopen week was een kadootje geweest. Gisteren heeft zijn secretaresse nog een kaart de afdeling rond laten gaan om hem beterschap te wensen. Ook ik heb er wat op geschreven. Wat was het ook alweer? Oh ja: "Ik hoop dat je uiteindelijk weer helemaal beter wordt".
Godverdomme. Die krijgt zijn vrouw maandag op de deurmat, dat is wel heel wrang. Ik heb haar een keer of twee ontmoet op personeelsfeestjes. Een knappe vrouw, maar wel een beetje een nerveus type. Poul regeert het thuisfront waarschijnlijk op dezelfde manier als de werkvloer: rechtlijnig, overheersend en dictatoriaal.
De weken voor zijn ziekmelding ben ik voornamelijk bezig geweest met een optimalisatieproject voor een bepaalde productielijn, maar ik heb hem in alle memo’s en rapporten ingekopieerd. Er is niets buiten hem om gebeurd, waardoor hij zich gepasseerd zou kunnen voelen of op een andere manier aanstoot heeft kunnen nemen. Nee, ik ben heel correct geweest. Ik mijmer voort op zoek naar een verklaring, tot de deur van mijn cel geopent wordt en een agent mij meeroept voor een bezoek aan de hulpofficier.
De hulpofficier blijkt een van de twee agenten te zijn die me verhoort heeft. Hij schuift een A4tje mijn kant op met de mededeling dat het mijn kopie van het bevel tot inverzekeringstelling is. Ze willen me in iedergeval nog drie etmalen vasthouden. Hij kijkt me doordringend aan. "We hebben meer tijd nodig om duidelijkheid te krijgen omtrent de doodslag van de heer Lucassen. Ook hebben we in de woning van de heer Lucassen de levenloze lichamen aangetroffen van mevrouw Lucassen en hun 7-jarige zoontje. We hebben tijd nodig om vast te kunnen stellen of en hoe hun dood in relatie staat met uw handgemeen met de heer Lucassen." Ik voel het bloed uit mijn hoofd wegtrekken bij deze mededeling: "Wat?". Het vervolg van zijn monoloog dringt nauwelijks tot me door, mijn brein lijkt lokaal verdoofd te zijn. Ik vang wel op dat waarschijnlijk vanavond nog de advocaat van dienst bij mij langs zal komen voor een kennismakingsgesprek.
Opgelucht verlaat ik het politiebureau: mijn inverzekeringstelling is niet verlengd. De video van de bewakingscamera in het warenhuis ondersteunt mijn versie van de gebeurtenissen: Poul was de agressor. Ook heeft sporenonderzoek aangetoond dat Poul eigenhandig zijn vrouw en kind omgebracht heeft. Hij heeft zijn zoontje gewurgd en de schedel van zijn vrouw ingeslagen met een enorme bergkristal dat het dressoir in hun woonkamer sierde. Beiden waren bijna twee etmalen dood voordat de politie ze vond. Het vreemde is dat hun lichamen niet verplaatst zijn, nadat ze om het leven zijn gebracht. Iedereen die zijn gezicht tegen de voorruit van hun doorzonwoning had gedrukt, had hun lichamen achter in de woonkeuken op de grond kunnen zien liggen, en dat is precies waarom de politie ze zo snel gevonden heeft. Poul heeft twee dagen in het huis geleefd, alsof er niets gebeurt is. Hij heeft aan de eettafel ontbeten en koffie gedronken, is over hun lichamen gestapt om zijn ontbijtgerei in de vaatwasser op te bergen en verse koffie te zetten aan het aanrecht. Hij heeft zelfs het bergkristal op het dressoir teruggezet. Er gaat een rilling over mijn rug als ik eraan denk. Snel vis ik mijn mobiele telefoon uit mijn broekzak om mijn gedachten af te leiden. Bij teruggave van mijn gsm zag ik dat ik vijf oproepen gemist heb en dat ik een sms’je ontvangen heb, maar ik wilde buiten pas kijken wie mij geprobeerd hebben te bereiken. Ik zie dat de batterij van mijn toestel bijna leeg is. Mijn duim glijdt over het scherm van mijn gsm en ik zie dat Carla, mijn ex-vriendin, me zaterdagmiddag twee keer heeft proberen te bereiken en daarna zondag nog een keer. Daarnaast zijn er twee gemiste oproepen van telefoonnummers die ik niet ken. Het sms’je is van mijn provider om mij te informeren dat er twee nieuwe voicemailberichten zijn. Ik bel via een sneltoets de voicemail service, maar op het moment dat er verbinding wordt gemaakt valt de batterij uit. Shit. Ik haast me naar huis naar mijn batterijoplader.
Als ik de voordeur van mijn woning open, bekruipt mij een gevoel van vervreemding. Ik denk aan Poul, aan zijn vrouw en kind, en aan de betrekkelijkheid van het leven. Aan Carla, met wie ik in dit huis bijna een jaar heb samengewoond, en die niet langer op mij wacht als ik thuiskom. Zo leeg als nu voelt het huis gelukkig zelden. Ik verdrijf de kilte door lampen aan te doen en de gaskachel in de woonkamer hoog te zetten. Dan plug ik de gsm in de oplader en zet het toestel aan.