Cyber-D

zaterdag 24 september 2011

De boomhut

We waren met zijn drieën: Frank, Alex en ik. Drie knaapjes hoog in de boom in hun kasteel van ruw pallethout en afgelakte tussendeuren. Gesitueerd in een bosschage tussen het grote Centraal Beheer kantoorgebouw en de spoorlijn, lag het voldoende geïsoleerd om ons te onttrekken aan bemoeizuchtige volwassenen. Na drie dagen zwoegen was onze hut eindelijk klaar. Tuurlijk, de bodem kraakte bij elke stap en je moest weten waar je wel en niet kunt staan, maar ons soort jongetjes had daar een zesde zintuig voor. De vloer lag bezaaid met potjes en blikken met spijkers, stukken touw in verschillende kleuren, twee hamers, een nijptang, zaag en ander gereedschap dat we uit de schuurtjes en garages van onze vaders verzameld hadden. Ik lag, geloof ik, midden tussen alle troep, op mijn rug met mijn armen onder mijn hoofd gevouwen. Ik denk dat ik daarom uiteindelijk niets gezien heb.

Mijn blik zweefde tussen de dikke takken met hun frisgroene blad en de azuurblauwe achtergrond, waarlangs af en toe enkele witte toefjes voorbijtrokken. Frank en Alex zaten op de afgedankte achterbank van een deux-chevaux. Hun blote benen plakten aan het gladde, rode imitatieleer. Zij konden eenvoudig langs de rand omlaag gluren en Alex was de eerste die het ontdekte. Hij tikte met het puntje van zijn uitgestrekte wijsvinger tegen zijn getuite lippen en wees met zijn andere hand naar beneden. Frank boog half over Alex heen en zag wat zijn aandacht gegrepen had. Zijn gezicht kleurde onmiddellijk rood. Ik kon niets anders dan stil blijven liggen. Bang om lawaai te maken, iets om te stoten, en dat wat zich daar beneden afspeelde te verstoren. Uit de gezichtsuitdrukkingen van mijn vriendjes maakte ik op dat ik iets uitzonderlijks moest missen. Het drukke wenkbrauwenspel van Frank sprak boekdelen en zoals Alex op zijn onderlip beet! Ik wilde zo graag op mijn zij rollen en zien wat me onthouden werd, maar ik lag als bevroren. Mijn vragende blik werd lange tijd door mijn vriendjes niet beantwoord. Het lukte ze domweg niet om iets uit te brengen. Ik weet niet hoelang het duurde, maar vlak voordat het voorbij was, maakte Frank eindelijk een gebaar naar me. Hij bewoog de uitgestrekte wijsvinger van zijn ene hand in en uit de cirkel die de duim en wijsvinger van zijn andere hand vormde.

Het enige dat ik uiteindelijk gezien heb waren een man en een vrouw die over het smalle pad liepen en hoe hij haar over de betonnen afscheiding van het parkeerterrein van Centraal Beheer hielp.