De bevalling
Elise sluipt langs het nachtverblijf van de muzikanten richting het plein van de kleine nederzetting. Ze zoekt steun met haar linkerhand langs de ruwe stenen muur; met haar rechterhand ondersteunt ze haar dikke buik. Aan het eind van het gebouw blijft ze staan. Haar benen zijn nat van het vruchtwater en door de kille wind koelt ze snel af. Ze wacht tot de wee over zijn hoogtepunt is, voor ze het plein oversteekt. De pijn eist al haar aandacht op, maar ze dwingt zichzelf te luisteren naar de omgevingsgeluiden; ze hoort niets bijzonders. Ze krimpt in elkaar van de kramp in haar buik. Als de wee wegebt, richt ze zich weer omhoog en schuifelt het plein op. Met haar voet vooruit tast ze naar obstakels, het plein wordt niet verlicht. Niets in de nederzetting wordt verlicht en het dichte wolkendek werkt als een verduisteringsgordijn voor de volle maan die het deze nacht moet zijn. Als ze halverwege het plein is hoort ze achter zich voetstappen haar kant op komen. Dat kan maar één ding betekenen. Teleurgesteld laat ze haar hoofd zakken. Haar verdwijning is opgemerkt, veel sneller dan ze gehoopt had. Ze laat de zware rugzak van zich afglijden, want vluchten heeft geen zin: in een achtervolging door agenten is ze kansloos en het risico is te groot dat haar kindje iets overkomt. Tranen wellen op in haar ogen wanneer ze een hand op haar schouder voelt en een stem hoort die zegt: "Elise, we willen graag dat je met ons meekomt."
De ziekenauto rijdt geluidloos weg van de barak, de koplampen priemen tunnels van licht in de donkere nacht. Elise ligt op het brancard, haar armen en benen vastgegespt. Naast haar waakt een agent. De hele rit naar het ziekenhuis wordt er geen woord gesproken. Opnieuw komt een wee opzetten, pijnlijker dan de vorige. Ze komt half overeind, kreunend, haar handen tot vuisten gebald. Dat duurt een minuut en dan laat ze zichzelf met korte pufjes terugzakken. Vanuit haar ooghoek ziet ze de agent haar onderzoekend aankijken. "Dat kennen jullie niet hè, klootzak" denkt ze bij zichzelf.
Anderhalf uur en nog een wee later, draait de ambulance een terrein op dat sober verlicht wordt door ver uit elkaar geplaatste lantarenpalen. Het gele licht valt door de ramen naar binnen en reist van voor naar achter door de auto, het lijkt alsof de inhoud ervan gescand wordt. Dit moet het John McCarthy Ziekenhuis zijn waar ze in haar jeugd verpleegd is voor een gebroken pols. Hier zal ze bevallen van haar kindje.
De brancard wordt de auto uitgetrokken en het ziekenhuis ingereden. De broeder die de brancard voortduwt is een mens. De agent loopt achter hen aan en blijft binnen gehoorafstand, maar de broeder spreekt niet met haar. Hij rijdt haar een kleine zaal op, niet al te ver van de ingang verwijderd. Op de zaal liggen twee vrouwen. Zij slapen. Bij het lege derde bed, in de hoek naast het raam, is een zuster bezig om het voor te bereiden op de nieuwe patiënte. De broeder rijdt de brancard ernaast en zonder te spreken tillen ze Elise over naar het ziekenhuisbed. De agent stelt zich op tussen het raam en het hoofdeinde van het bed en blijft daar bewegingsloos staan met zijn handen voor zich gevouwen. De zuster sluit het blauwe, plastic gordijn rond het bed en verlaat samen met de broeder de zaal. Moe legt ze haar handen onder haar buik en haar ogen vallen dicht.
Hoe lang ze gedut heeft weet ze niet. Ze wordt gewekt door een dokter die zich voorstelt als Peter nog wat en de agent waakt nog steeds naast haar bed. Door een kier in de gordijnen ziet ze dat het buiten donker is en haar baby zit nog in haar buik. De dokter leest vluchtig een paar vellen papier op zijn klembord door. Daarbij knikt hij telkens even met zijn hoofd. Hij zet zijn bril af en kijkt haar aan. "Je bent behoorlijk getalenteerd" zegt hij, "je bent mijn eerste patiënt met zo veel privileges."
Elise zegt niets terug. Ze heeft al jong geleerd dat zwijgen vaak het beste is. Ook al is deze dokter een mens, dat wil niet zeggen dat hij te vertrouwen is. En bovendien staat de agent nog steeds naast haar. Ze werpt even een blik in zijn richting om de dokter te laten weten dat ze niet van plan is iets te zeggen zolang hij daar staat. Dan grijpt ze weer naar haar buik als de volgende wee op komt zetten. Peter knielt naast haar bed en pakt haar hand vast. "Ik zal er alles aan doen om ervoor te zorgen dat je baby gezond op de wereld komt," zegt hij, "zo niet, dan is dat het einde van mijn… carrière, dus ik reken erop dat je meewerkt."
"Dan ga ik je nu even onderzoeken" zegt hij en staat op. Elise puft zich door de wee heen en drinkt een drankje op die de dokter haar aanreikt, om haar maagzuur te neutraliseren. Als de dokter klaar is met zijn onderzoek, zegt hij dat de bevalling niet op natuurlijke wijze kan gebeuren. Dat haar kindje via een operatie geboren zal worden, een standaard procedure die hij al vele malen heeft uitgevoerd. Het bericht overvalt haar. Twee broeders komen binnen en rijden haar met bed weg naar een operatiezaal. De agent volgt.
Elise opent haar ogen. Ze beweegt haar hoofd langzaam naar links en daarna naar rechts. Voor haar ogen trekken zwarte vlekken voorbij en het lijkt of het plafond een golfbeweging maakt. Een eenvoudige klok aan de muur geeft aan dat het drie uur is. Het licht in de kamer is gedempt en het is nagenoeg stil. In de verte hoort ze voetstappen. Ze bewegen van haar af. Ze sluit haar ogen en haar handen glijden over haar buik. Haar hart bonkt versneld in haar keel: haar kindje is weg. Dan herinnert ze zich de dokter en dat ze een keizersnee heeft gehad, en haar ademhaling wordt weer regelmatig. Ze zucht een paar keer diep en probeert zich te ontspannen met haar ogen dicht. Haar hoofd is leeg. Hoe lang ze zo gelegen heeft weet ze niet, maar als ze haar ogen opent staat de klok nog steeds op drie uur. Ze focust haar blik op de dunne rode secondewijzer en concludeert dan dat het stil staat. Ze kijkt nog een keer rond, maar ze ziet de agent niet. Ze is alleen.
Haar lijf voelt zwaar en elke beweging lijkt een uitputtingsslag. Maar ze moet naar haar kindje toe, naar Sofie. Sofie heeft haar nodig. Ze komt overeind tot een zit. Ze sluit haar ogen en de kamer draait om haar heen. Haar handen knijpen in de reling van het ziekenhuisbed. Ze telt hoe lang het duurt voor de duizelingen zijn weggetrokken: 14 tellen. Ze slaat haar benen over de rand van het bed, 7 tellen. Ze klautert van het bed en leunt buiten adem over de bedrand, 12 tellen. Maar door de inspanning duurt het daarna nog een halve minuut voor ze energie heeft om verder te gaan. Steunend op het bed schuifelt ze naar het voeteneinde. Dan zwaait de deur open en wandelt een zuster de ruimte binnen. Met een zucht laat Elise haar kin op haar borst zakken. Ze is in geen staat voor een worsteling met een verpleegster.
Verbaasd kijkt de verpleegster haar aan. Dan snelt ze naar Elise toe. "Voorzichtig, je mag nog niet lopen, zo gebeuren er ongelukken." Ze ondersteunt Elise als ze haar terug begeleidt naar het bed. "Je lichaam is zwaar belast door de zwangerschap en de operatie en het heeft tijd en rust nodig om weer te herstellen." Ze kijkt naar Elise die zwetend op het bed ligt en haar aankijkt. Ze weet dat haar woorden bij de patiënt niet doordringen.
Elise kijkt naar de verpleegster en vraagt zich af hoe oud ze is. Strengen grijs haar vermengen zich met haar zwarte haren en lopen in een knot die ze laag in haar nek draagt. Om haar nek hangt een leesbril aan een koord. "Heb jij de tijd nog meegemaakt dat er een mensheerschappij was?" vraagt Elise. De vraag is er uit voordat ze er erg in heeft.
De verpleegster bevriest voor een moment in haar beweging. Ze kijkt naar Elise en ziet een jonge vrouw, in sommige opzichten een meisje nog, die zojuist haar eerste kindje verloren heeft. Ze voelt medelijden en antwoord: "Och hemel, nee! Dat was voor mijn tijd. Ik ben geboren in 2052, ik ken niets anders dan dit leven."
"Dus je ouders hebben die tijd wel meegemaakt?" vraagt Elise.
"Ik heb mijn ouders ook nooit gekend" antwoord de verpleegster.
Elise valt stil in overpeinzingen. Dan trilt haar kin en rolt een traan over haar bleke wang. Met een snuf veegt ze hem weg met haar rechterhand. "Wat gaat er met haar gebeuren" vraagt ze zacht.
"Ze wordt onder de zorg gebracht van een voedster die haar groot brengt en haar talenten tot bloei zal laten komen. Waarschijnlijk aan de andere kant van de wereld." zegt de verpleegster. "Jij bent toch pianist?" vraagt ze. Elise knikt. "Ze heeft jouw genen, meer kun je haar niet meegeven. Als ik jou was zou ik een loflied voor haar maken die haar op haar pad zal bijstaan."
Weer is het stil. Dan vraagt Elise "Hoe heet ze?"
"Ze hebben haar Sofie genoemd" antwoord de verpleegster.